26 November 2025
‘Het onderzoek naar het Nederlandse onderwijs tijdens de bezetting in de Tweede Wereldoorlog is ontzettend gefragmenteerd’, vertelt Altena. ‘Eerder is er aandacht besteed aan het verzet in het protestant-christelijk onderwijs, het katholiek onderwijs en de NSB-onderwijsvakorganisatie, maar ik wilde vooral een algemener beeld krijgen. Hoe kwam onderwijsbeleid tot stand? Hoe beleefden leraren en schoolleiders deze jaren en wat waren de uitdagingen waar zij dagelijks mee te maken kregen, en hoe hielden zij stand tijdens de bezetting?’
Kort na de inval kwam een groep geschiedenisleraren bijeen om zich te beraden op de toekomst voor het Nederlands onderwijs, vertelt Altena. ‘Ze waren heel erg bang dat de Duitse bezetters het onderwijs zouden inzetten om hun ideologie op te dringen. Mocht dat gebeuren, dan wilden ze zich verzetten en hadden ze daarvoor plannen klaarliggen. Uiteindelijk bleek dat echter minder noodzakelijk dan zij vooraf hadden gedacht.’
'De Duitsers wilden vooral voorkomen dat scholen brandhaarden zouden worden van anti-Duits sentiment’, legt Altena uit. ‘Om dat tegen te gaan, werden enkele maatregelen doorgevoerd: docenten en ambtenaren moesten een loyaliteitsverklaring ondertekenen, er vonden boekzuiveringen plaats waarbij werken met anti-Duitse passages of lovende verwijzingen naar het koningshuis werden verwijderd, en er werd een instantie opgericht die ingreep bij klachten over anti-Duitse uitlatingen op scholen.
Verrassend genoeg bleek het openbare onderwijs kwetsbaarder voor lokale politieke druk dan het confessionele onderwijs.Nienke Altena
‘Waar je de impact van de bezetting verder duidelijk zag, was bij de Jodenvervolging die in het onderwijs plaatsvond. In november 1940 werden Joodse docenten uit hun ambt ontheven en later ook ontslagen. Na de zomervakantie in 1941 werden alle Joodse leerlingen uit het onderwijs gesegregeerd. Ze waren niet langer welkom in het reguliere onderwijs en moesten naar aparte, Joodse scholen.’
Vakinhoudelijk veranderde er tijdens de bezetting relatief weinig. ‘Verrassend genoeg bleek het openbare onderwijs kwetsbaarder voor lokale politieke druk dan het confessionele onderwijs’, zegt Altena. ‘De bezetters wilden aanvankelijk de kerkelijke invloed aanpakken en overgaan op staatsonderwijs, maar waren bang voor groot verzet vanuit de Nederlandse samenleving. In de correspondentie tussen bezetters en katholieke onderwijsbesturen zie je ook dat de besturen hierop inspeelden: tussen de regels door hadden ze het over een nieuwe schoolstrijd, wat een verkapt dreigement was.’
Toch voerden zij stapsgewijs maatregelen door die de kerkelijke invloed op het bijzonder onderwijs beperkten, zoals een 40% salariskorting voor geestelijke leraren, en een benoemingsbesluit waardoor de staat inspraak kreeg in het proces van benoemingen op bijzondere scholen.
De bezetter richtte zich niet alleen op het christelijk onderwijs, maar ook op het openbare onderwijs, dat dichterbij hun ideaal van een staatsschool zonder kerkelijke invloed lag. Naarmate de bezetting langer duurde, werd de situatie voor deze scholen steeds complexer. ‘Er kwamen meer NSB-burgemeesters, die zich in toenemende mate met het onderwijs gingen bemoeien’, vertelt Altena.
‘Openbare scholen werden gedwongen NSB-lezingen bij te wonen, of in sommige gevallen gevraagd te sluiten zodat de docenten konden helpen bij de Winterhulp: de nationaalsocialistische organisatie die tijdens de bezetting alle maatschappelijke hulpverlening moest overnemen. Dat zijn situaties waarbij je je kunt afvragen: hoe ga je daar als docent of schoolleiding mee om?’
Ook op kleinere schaal bracht de bezetting moeilijke dilemma’s met zich mee. Altena vertelt over een incident waar een leerling uit een NSB-gezin werd door zijn klasgenoten gepest. ‘Pesten is altijd lastig voor docenten. Je wilt het kind beschermen, maar in dit geval speelde ook mee dat ingrijpen ervoor kon zorgen dat de pestende kinderen en hun ouders in problemen zouden komen. Ouders konden klagen over de afwikkeling bij hogere Duitse en Nederlandse instanties. Wanneer zij betrokken werden bij een dergelijk incident, dan was het onduidelijk wat voor consequenties dat zou hebben voor de pesters. Zo’n voorbeeld laat de menselijke kant heel sterk zien en maakt duidelijk met welke ingewikkelde afwegingen scholen in deze periode te maken hadden.’
Volgens Altena vangt juist het begrip ‘waardigen nationalen geest’, dat ze bewust in de titel van haar proefschrift opnam, goed hoe het onderwijs de bezettingstijd beleefde en invulde. De uitdrukking komt uit een toespraak van Gerrit van Poelje, secretaris-generaal van het departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, die het Nederlandse volk en onderwijs toesprak. Hij riep op om ‘in waardigen nationalen geest’ door te gaan, maar benadrukte tegelijk dat men de plichten tegenover de bezetter moest blijven vervullen.
Altena: ‘Wat mijn onderzoek laat zien, is dat iedereen die oproep op zijn eigen manier interpreteerde. Voor vakbondsorganisaties betekende het vooral dat zij hun voortbestaan wilden veiligstellen; voor schoolleiders stond voorop dat hun leerlingen veilig naar school konden blijven gaan. Die uiteenlopende invullingen laten precies het spanningsveld in deze periode zien, dat een combinatie was van plichtsbesef, pragmatiek en het behoud van de eigen waarden.’